De TCP/IP-monitor gebruiken om webservices te testen

Nadat u de webservice en de webserviceclient hebt gemaakt, kunt u het SOAP-verkeer van de webservice bewaken met de TCP/IP-monitor.

Vereisten:

Wanneer u een webservice maakt met de wizard Webservice of Webserviceclient, kunt u de TCP/IP-monitor instellen en automatisch laten uitvoeren. U kunt de TCP/IP-monitor ook handmatig instellen door de volgende stappen uit te voeren:

  1. Roep in de voorbeeldtoepassing de methode getEndPoint op. Leg dit eindpunt vast. Het standaardeindpunt van een webservice is: http://localhost:<poort>/<webmodule contextroot>/services/<poort>
  2. Server maken die wordt gebruikt als TCP/IP-monitor:
    1. Klik in het menu Venster op Voorkeuren.
    2. Vouw in het venster Voorkeuren Uitvoeren/fouten opsporen uit en selecteer TCP/IP-monitor.
    3. Selecteer het vakje TCP/IP-monitorview afbeelden bij activiteit.
    4. Klik onder TCP/IP-monitors op Toevoegen. Het venster Nieuwe monitor wordt geopend.
    5. Geef de volgende instellingen op:
    Optie Beschrijving
    Lokale monitorpoort Geef een uniek poortnummer op voor uw lokale computer.
    Hostnaam Geef de hostnaam of het IP-adres op van de computer waarop de server draait.
    Poort Geef het poortnummer op van de server op afstand.
    Type Geef aan of het aanvraagtype van de webbrowser wordt verzonden via HTTP of TCP/IP. Is HTTP geselecteerd, dan geldt voor de aanvragen van de webbrowser dat deze gewijzigd worden en de HTTP-header naar de computer op afstand verwijst en de aanvragen gescheiden worden als er meerdere HTTP-aanvragen over dezelfde verbinding worden ontvangen. Is TCP/IP geselecteerd, dan worden alle aanvragen byte voor byte verzonden.
    Timeout Hier kunt u opgeven hoe lang u wilt dat de monitor wacht voordat deze opnieuw probeert verbinding te maken.
  3. Om de webservice via de monitor te leiden, moet het eindpunt van de webserviceclient worden gewijzigd. De TCP/IP-monitor luistert naar poort 9081. Roep in het webbrowservenster uit stap 1 de methode setEndPoint op en pas het eindpunt aan, zodat dit verwijst naar poort 9081. De standaardwaarde is: http://localhost:9081/web_module_context_root/servlet/rpcrouter. Roep de methode getEndPoint nogmaals op, om te controleren of de wijziging is geïmplementeerd.
  4. Selecteer een webservicemethode in het deelvenster Methoden. Roep deze methode op.
  5. Ga naar de view TCP/IP-monitor door in de view Servers de tab TCP/IP-monitor te kiezen. Hier ziet u paren van vraag en respons die via de TCP/IP-monitor worden geleid. In de volgende afbeelding ziet u een voorbeeld:
    Afbeelding van vraag- en responsverkeer
  6. Om er zeker van te zijn dat het SOAP-verkeer van uw webservice voldoet aan WS-I kunt u een logboekbestand maken door te klikken op het pictogram Naleving van WS-I. Geef in het dialoogvenster dat wordt geopend de naam van het logboekbestand op en geef aan waar het bestand moet worden opgeslagen.
Het logboekbestand wordt gecontroleerd op naleving van WS-I. U kunt de inhoud van het logboekbestand bekijken in een XML-editor.