Wikisource
nlwikisource
https://nl.wikisource.org/wiki/Hoofdpagina
MediaWiki 1.39.0-wmf.21
first-letter
Media
Speciaal
Overleg
Gebruiker
Overleg gebruiker
Wikisource
Overleg Wikisource
Bestand
Overleg bestand
MediaWiki
Overleg MediaWiki
Sjabloon
Overleg sjabloon
Help
Overleg help
Categorie
Overleg categorie
Hoofdportaal
Overleg hoofdportaal
Auteur
Overleg auteur
Pagina
Overleg pagina
Index
Overleg index
TimedText
TimedText talk
Module
Overleg module
Uitbreiding
Overleg uitbreiding
Uitbreidingsdefinitie
Overleg uitbreidingsdefinitie
Wikisource:GUS2Wiki
4
40181
126706
126602
2022-07-23T20:47:29Z
Alexis Jazz
11203
Updating gadget usage statistics from [[Special:GadgetUsage]] ([[phab:T121049]])
wikitext
text/x-wiki
{{#ifexist:Project:GUS2Wiki/top|{{/top}}|This page provides a historical record of [[Special:GadgetUsage]] through its page history. To get the data in CSV format, see wikitext. To customize this message or add categories, create [[/top]].}}
Deze gegevens komen uit een cache die voor het laatst is bijgewerkt op 2022-07-23 om 11:53:19Z. Er {{PLURAL:5000|is maximaal één resultaat|zijn maximaal 5000 resultaten}} beschikbaar in de cache.
{| class="sortable wikitable"
! Uitbreiding !! data-sort-type="number" | Aantal gebruikers !! data-sort-type="number" | Actieve gebruikers
|-
|HotCat || 18 || 5
|-
|LocalLiveClock || 3 || 2
|-
|RTRC || 4 || 2
|}
* [[Speciaal:GadgetUsage]]
* [[w:en:Wikipedia:GUS2Wiki/Script|GUS2Wiki]]
<!-- data in CSV format:
HotCat,18,5
LocalLiveClock,3,2
RTRC,4,2
-->
ar84i314qa73lweysyvq9dppk900v8r
Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/446
104
40287
126700
2022-07-23T14:31:34Z
WeeJeeVee
2844
/* Niet proefgelezen */
proofread-page
text/x-wiki
<noinclude><pagequality level="1" user="WeeJeeVee" />{{rh|30|ALBUM DER NATUUR.|}}</noinclude>'''Opheffing van den bodem door eene aardbeving.'''—Bij de reeds bekende gevallen van dien aard heeft {{sc|lyell}} een nieuw gevoegd, geput uit de mededeelingen van personen, die het verschijnsel als ooggetuigen hebben waargenomen.
Op den 23 Januarij 1855 had er op Nieuw-Zeeland en in de omringende zee eene aardbeving plaats, die zich uitbreidde over eene ruimte, welke op 360,000 vierkante mijlen geschat wordt. Nabij Wellington, op het Noordereiland, werd daardoor eene landstreek van 4600 vierkante mijlen 1 tot 9 voet blijvend opgeheven. Vandaar tot 16 mijlen ten noorden van Wellington was geene opheffing te bespeuren, maar wel weder bij Pencarrow-Head, het westelijk voorgebergte van Port-Nicholson, waar de opheffing van 1 voet tot 7 voet toenam, om aan de oostelijke helling van de tot het Tararua-gebergte behoorende Rimutaka-heuvelen eene hoogte van 9 voet te bereiken. Hier eindigde de beweging plotselijk; de lagere oostwaarts zich uitbreidende streek onderging geene verandering. (''Bull. d. L Soc. géol'', XIII, p. 661; ''Neues Jahrb. f. Min. etc.'', 1860, H. 6., p. 723).
{{r|[[Auteur:Pieter Harting (1812-1885) |{{sc|Hg.}}]]{{gap|4em}}}}
{{dhr}}
'''Overblijfselen van een beenigen visch in het over gaugs gebergte van den Rijn?''' — {{sc|volgar}} (''Erster Bericht des offenbaren Vereins für Naturkunde'', Offenb., 1860, p. 37) heeft onlangs eene beschrijving en afbeelding gegeven van een bij Caub in het leigesteente gevonden fossil, dat, volgens zijne meening, het uiteinde der wervelkolom met den staart van een beenigen visch zoude zijn. Hij heeft daaraan den naam van ''Teleosteus primaevus'' gegeven. Indien deze duiding zich als juist bevestigt, dan zoude deze vondst gewigtig zijn, omdat daaruit volgen zoude, dat de beenige visschen veel vroeger op aarde verschenen zijn dan men gewoonlijk aanneemt. Ref. is niet. in de gelegenheid geweest de verhandeling van V. zelve in te zien, maar hij mag hier niet verzwijgen, dat {{sc|bronn}}, daarover berigtende (''Neues Jahrb. etc'', 1860, H. 6., p. 758), de juistheid dier duiding sterk betwijfelt. {{r|[[Auteur:Pieter Harting (1812-1885) |{{sc|Hg.}}]]{{gap|4em}}}}
{{dhr}}
'''Hyalonema Sieboldi.'''—Onder dezen naam werden het eerst in 1835 door {{sc|gray}} de door {{sc|v. siebold}} uit Japan medegebragte raadselachtige, grootendeels uit strengen van lange kiezel-draden bestaande voorwerpen beschreven, die {{sc|gray}} als de as van een polypenstok beschouwde. Uitvoeriger handelde daarover {{Sc|brandt}}, die in 1859 eene monographie (''Symbolae ad polypos Hyalochaetides'') met vele afbeeldingen uitgaf, waarin hij nog een tweede geslacht, door hem ''Hyalochaeta'' genoemd, aanneemt, en beiden vereenigt tot de familie der ''Hyatochaetiden''.
Echter hadden reeds vroeger, op grond der waarnemingen van {{sc|valencien}}-<noinclude></noinclude>
rzq1xlxpg0979uwtrhqxoeixi8r8caz
Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/434
104
40288
126701
2022-07-23T14:36:52Z
WeeJeeVee
2844
/* Niet proefgelezen */
proofread-page
text/x-wiki
<noinclude><pagequality level="1" user="WeeJeeVee" />{{rh|18|ALBUM DER NATUUR.|}}</noinclude>19 Nov. j.l. bood {{sc|boussinguault}} eene verhandeling van {{sc|barral}} aan, waarin deze het bestaan van phosphor-verbindingen in den dampkring heeft aangekondigd. {{sc|Barral}} onderzocht zoowel het regenwater te Parijs, als dat in het vrije veld in platinabakken opgevangen, en bevond, dat in beide gevallen de betrekkelijke hoeveelheid van het door de methode van {{sc|chancel}} afgescheiden phosphorzuur nagenoeg gelijk was, hoewel zij op onderscheiden tijden verschillen kan van 2 tot 11 per mille der stoffen door de uitdamping achtergelaten, beantwoordende aan 0,05 tot 0,09 milligr. per liter regenwater. B. berekent daaruit, dat jaarlijks op een bunder land omstreeks 400 gram phosphorzuur met het regenwater nedervalt. Daar nu, volgens de onderzoekingen van {{sc|bousinguault}}, een mud koren aan een bunder bouwgrond 1 kilogram phosphorzuur onttrekt, en een gewone oogst van een bunder 7 tot 8 mudden bedraagt, zoo zouden, door braakligging alleen, omstreeks 20 jaren gevorderd worden om uit den dampkring het door een enkelen oogst verloren phosphorzuur aan den bouwgrond terug te geven.
Overigens doet {{sc|barral}} opmerken, dat, hoewel hij den phosphorus als phosphorzuur bepaald heeft, hij daarmede geenszins wil te kennen geven, dat deze stof alleen als zoodanig en verbonden met bases in den dampkring aanwezig is. Hij meent veeleer, dat ook de vele, in den dampkring zwevende kleine stofdeeltjes, die van organischen oorsprong zijn, een goed deel van den gevonden phosphorus leveren, en dat welligt ook geringe hoeveelheden van phosphorwaterstof daarin voorhanden kunnen zijn. (''l'Institut''))histüut, No. 1403). {{r|[[Auteur:Pieter Harting (1812-1885) |{{sc|Hg.}}]]{{gap|4em}}}}
{{dhr}}
'''Middel ter verkrijging van zelfontvlambaar phosphorwaterstof.'''—{{sc|Graham}} heeft reeds voorlang getoond, dat niet van zelf ontvlambaar phosphorwaterstofgas deze eigenschap in hoogen graad erlangt door bijmenging eener uiterst geringe hoeveelheid salpeterig zuur. {{sc|Landolt}} heeft nu eene methode aangegeven om dit tot eene eenvoudige collegieproef te maken.
Men bereidt niet zelfontvlambaar phosphorwaterstofgas naar de methode van
{{sc|rose}}, door verwarming van phosphorus met eene geconcentreerde potaschloog, waarbij ongeveer het dubbele volume alkohol is gevoegd, en leidt het gas in salpeterzuur, dat zich in eene kleine porseleinen schaal bevindt. Wanneer dit zuur een spec. gewigt van 1,34 heeft en door uitkoking vooraf van alle salpeterig zuur bevrijd is, dan stijgen de gasbellen daaruit op in de lucht, zonder te ontvlammen. Voegt men echter bij het vocht een of twee droppels rood rookend salpeterzuur, dan ontbrandt elke luchtbel. Indien men er nu nog meer salpeterig zuur bijvoegt, dan houdt de zelfontvlamming weder op, omdat dan de oxydatie reeds in het vocht plaats grijpt. Zonder twijfel veroor-<noinclude></noinclude>
hns6mszkxlc5u60seni2zp8kvjkixbk
Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/442
104
40289
126702
2022-07-23T14:42:39Z
WeeJeeVee
2844
/* Niet proefgelezen */
proofread-page
text/x-wiki
<noinclude><pagequality level="1" user="WeeJeeVee" />{{rh|26|ALBUM DER NATUUR.|}}</noinclude>Dit geschiedt door middel van een werktuig, hetwelk uitgedacht is door {{sc|ch. fontayne}} te Gincinnati, en met behulp van het zoogenaamd ontwikkelings-copiëerproces. Noch van het werktuig, noch van de handelwijze om de copieën te vervaardigen is verder eenige beschrijving gegeven. De redactie van het ''Polytechnisch Journal'' (CLVIII, H. 4, S. 318), waaraan wij deze mededeeling ontleenen, herinnert echter aan een reeds gegeven voorschrift om de slechts zeer kort blootgestelde copieën verder door eene oplossing van galnooten-zuur te ontwikkelen, en deelt dit voorschrift in zijn geheel mede. Wij verwijzen er derhalve den hierin belangstellenden lezer naar.
Mogt het inderdaad blijken, dat de mededeeling van den heer {{sc|babcock}} geen Amerikaansche humbug is, dan zoude door deze uitvinding de practische toepassing der photographie, als middel tot verveelvoudiging van afbeeldingen, eene inderdaad verbazende schrede voorwaarts gedaan hebben. {{r|[[Auteur:Pieter Harting (1812-1885) |{{sc|Hg.}}]]{{gap|4em}}}}
{{dhr}}
'''Irritabiliteit en contractiliteit van plantendeelen.'''—In de zitting van 1 Nov. j.l. der ''Schlesische Gesellschaft für vaderlandische Cultur'', ''Bot. Section'', hield {{sc|cohn}} eene voordragt over dit onderwerp. De gewigtigste mededeelingen daarin bevat betreffen de verschijnselen van prikkelbaarheid der stamina van ''Centaurea''soorten. Door mikrometrische bepalingen bewees C., dat de filamenta dezer stamina zich na werktuigelijke aanraking oogenblikkelijk over hunne geheele lengte verkorten, ook dan wanneer slechts een enkel punt wordt aangeraakt, en wel in alle deelen op eene gelijkmatige wijze. De verkorting bedroeg gemiddeld {{smaller|{{frac|1|7|}}}}, soms zelfs {{smaller|{{frac|1|5|}}}} en meer. Gelijktijdig schijnt het filamentum dikker te worden. Na het maximum van verkorting bereikt te hebben, begint het zich weder uit te zetten, en wel op eene dergelijke wijze als een geprikkeld geweest zijnde spier; na omstreeks 10 minuten heeft het de oorspronkelijke lengte weder bereikt.
Het voor verkorting vatbare weefsel is het parenchym, dat echter geen in het oogloopend verschil met gewoon celweefsel vertoont. De vaatbundel blijft bij de zamentrekking geheel passief. (''Bonplandia'', 1860, p. 383).{{r|[[Auteur:Pieter Harting (1812-1885) |{{sc|Hg.}}]]{{gap|4em}}}}
{{dhr}}
'''Fossile algen in groenen jaspis.'''—Dikwijls neemt men in agaat of chalcedon vertakte ligchaampjes waar, die, met het bloote oog beschouwd, op algen of mos gelijken, doch door een mikroskopisch onderzoek als dendritische kristallen erkend worden. Uit de volgende mededeeling van {{sc|d. schaffner}} volgt echter, dat het laatste niet steeds het geval is.
{{sc|Schaffner}} woont in eene streek, waar vele agaten, jaspissen en dergelijke<noinclude></noinclude>
hhayg0hjpmhb2jpz5yckku4vxthjo07
Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/444
104
40290
126703
2022-07-23T14:46:33Z
WeeJeeVee
2844
/* Niet proefgelezen */
proofread-page
text/x-wiki
<noinclude><pagequality level="1" user="WeeJeeVee" />{{rh|28|ALBUM DER NATUUR.|}}</noinclude>sectoren trillen, welke boven- en voorwaarts gelegen zijn, de lage daarentegen de achterwaarts gelegene. Indien alle de straalsgewijs geplaatste vezelen van het trommelvlies dezelfde lengte hadden, dan zoude dit vlies niet kunnen trillen onder den invloed eener reeks van toonen, maar alleen onder dien van zijnen eigenen grondtoon, dien het door de spanning verkrijgt. Naar mate de zamentrekking van de binnenste spier des hamers toenam, zoude het meer gespannen worden en trillen onder den invloed van hoogere toonen, maar de lagere zouden in gelijke mate er minder indruk op maken. Ten gevolge der ongelijke lengte der vezelen kan hel nu trillen bij toonen van eene reeks van octaven.
Wanneer, men kunstmatig in het groot de inrigting van het trommelvlies nabootst, door een dun blad papier te plakken op de opening van eenen cylinder en dit blad even in spanning te brengen door een staafje, dat men buiten het middelpunt er tegen aan drukt, op gelijke wijze als dit de steel des hamers door trekking aan het trommelvlies doet, kan men gemakkelijk de waarheid van het boven gezegde bevestigd vinden.
Het trommelvlies heeft aan zijne binnenvlakte, bij de meeste menschen, plooijen, gevormd door omgevouwen vezelen, welke eene kleine holte omgeven, die beschreven is door {{sc|v. troeltsch}}. Deze vezelen planten zich ook in op den hamersteel en kunnen te gelijk met het trommelvlies gespannen worden. Zij dienen om de klinkende oppervlakte te vermeerderen en, daar zij zeer kort zijn, vooral tot overbrenging der hooge toonen.
De talrijke verschillen, die zoowel in het trommelvlies als in deze bijkomende vezelen worden waargenomen, kunnen ten deele strekken ter verklaring van de verschillende vatbaarheid voor geluidswaarneming bij onderscheiden personen.
De oefening van het gehoororgaan kan het geschikter maken voor de waarneming van hoogere of lagere toonen.
De toonen kunnen nog waargenomen worden, nadat het trommelvlies en de keten van gehoorbeentjes niet meer bestaan, mits dat de stijgbeugel onbeschadigd zij. De ruimte tusschen de beenen van dezen wordt ingenomen door een dun vliesje, dat de rol van trommelvlies kan vervullen voor toonen van eene bepaalde hoogte, (''l'Institut'', 1861, p. 12).{{r|[[Auteur:Pieter Harting (1812-1885) |{{sc|Hg.}}]]{{gap|4em}}}}
{{dhr}}
'''Iets betreffende de parelmossel.'''—Dr. {{sc|carl voit}} heeft in het ''Zeitschrift f. wiss. Zool.'', 1860, X, H. 4, eenige chemisch-physiologische onderzoekingen over Unio margaritifer medegedeeld, waarvan de uitkomsten in meer dan een opzigt merkwaardig zijn. Wij ontleenen daaraan alleen die, welke betrekking hebben op de kalkafscheiding door dit dier.
{{nop}}<noinclude></noinclude>
ql0tlmhr5jcucyg45lgvj5ipdzc0sez
Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/436
104
40291
126704
2022-07-23T14:54:33Z
WeeJeeVee
2844
/* Niet proefgelezen */
proofread-page
text/x-wiki
<noinclude><pagequality level="1" user="WeeJeeVee" />{{rh|20|ALBUM DER NATUUR.|}}</noinclude>gelijk F. aanmerkt, nog hangende. Mij komt het intusschen voor, dat bij den tegenwoordigen staat dier kwestie, en wanneer men daarmede in verband brengt de meer en meer tot zekerheid naderende stelling van {{sc|virchow}}, "dat elke celvorming eene reeds bestaande cel tot uitgangspunt heeft," de schaal zeer ten gunste van de tegenstanders der ''generatio spontanea'' overhelt. Dezelfde {{sc|L. figuier}} tracht de conclusie eener door {{sc|pasteur}} bij eene vroegere gelegenheid gedane (en door mij vermelde) proefneming, bij welke de inbrenging van een droppel kwik in een voor gisting vatbaar vocht aan cryptogamen oorsprong gaf, te verzwakken en zelfs voor {{sc|pouchet's}} beweren te doen pleiten, door te beweren, dat in kwik, "substance toxique par elle-même et par ses composés," geene kiemen in het leven kunnen blijven. Ik voor mij zie niet in, waarom kwik in den metaalstaat, ook in minder zuiveren toestand, op de daardoor omringde, drooge en aan allerlei schadelijke invloeden weerstand biedende kiemen van infusoriën en schimmels een doodenden invloed zoude moeten uitoefenen. {{r|[[Auteur:Douwe Lubach|{{sc|D.L.}}]]{{gap|4em}}}}
{{dhr}}
'''Bewoners van Nieuw- Caledonie.'''—In een uittreksel van zijn werk ''sur les races de l'Océanie francaise, et sur celles de la Nouvelle-Calèdonie en particulier'', geeft de Heer {{sc|a. bourgarel}} eene beschrijving van de bewoners van Nieuw-Caledonie. Dit eiland wordt bewoond door twee verschillende rassen. Het eene is chocoladekleurig, bijna zwart, heeft korte en zeer kroeze haren, eenen verlengden en zijdelings afgeplatten schedel, een vooral in de breedte zeer ontwikkeld aangezigt, dunne en niet zeer geëvenredigde ledematen, lange en platte voeten, en schijnt B. toe den waren typus van den Oceanischen neger voor te stellen, het andere bezit eene olijfkleurige huid, langere en minder kroeze haren, eene hoogere gestalte, een minder verlengden en van achteren breederen schedel, een minder ontwikkeld aangezigt, beter geëvenredigde ledematen, en nadert tot de Polynesiers. Het is waarschijnlijk het voortbrengsel van eene kruising tusschen het ras der Oceanische negers en den Polynesischen of Maleischen typus.—Wij zullen den heer {{sc|bourgarel}}
niet volgen in zijne nadere beschrijving van deze beide rassen, maar doen alleen opmerken, dat, volgens zijne onderzoekingen, l {{smaller|<sup>e</sup>}} de omtrek van den schedel 2 centim. korter is dan bij de Europeërs; 2{{smaller|<sup>e</sup>}} de diameter temporalis en parietalis kort zijn; 3{{smaller|<sup>e</sup>}} de jukboog zeer dik en de fossa temporalis zeer diep is; 4{{smaller|<sup>e</sup>}} de diameter verticalis iets hooger is dan bij den Europeër; en 5{{smaller|<sup>e</sup>}} de diameter occipito-frontalis nagenoeg gelijk is aan die van den laatsten; dat dus, ten 6{{smaller|<sup>e</sup>}}, de Neo-Caledoniers dolichocephalen zijn, en dat eindelijk, ten 7{{smaller|<sup>e</sup>}} de inwendige schedelcapaciteit bij hen 1407 kub. centimeters (1380 bij het zwarte ras) bedraagt, dus ongeveer 100 minder dan bij de Europeërs.—De omstan-<noinclude></noinclude>
3pkp03j1gmpks8z5cvk1vinq78gdkaj
Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/438
104
40292
126705
2022-07-23T14:57:42Z
WeeJeeVee
2844
/* Niet proefgelezen */
proofread-page
text/x-wiki
<noinclude><pagequality level="1" user="WeeJeeVee" />{{rh|22|ALBUM DER NATUUR.|}}</noinclude>toepassen, waarbij men ijs bereidt door verdamping van zwavelether, heeft thans eene andere vloeistof daartoe aanbevolen, die boven de genoemde het voordeel heeft, dat zij reeds bij de gewone dampkringdrukking met tot dit doel genoegzame snelheid zich vervlugtigt. Het is de ammoniak. Hij brengt twee ijzeren retorten, welke eene drukking van 8 dampkringen kunnen weerstaan, met elkander door eene buis in verbinding. De eene wordt in een vat met koud water geplaatst en de andere, na te zijn gevuld met wat men gewoonlijk noemt vloeibare ammoniak, dat is eene, hier zoo geconcentreerd mogelijk genomene oplossing van ammoniak-gas in water, wordt verwarmd. Dit gas wordt nu door de warmte in groote hoeveelheid uit het water gedreven, en in de koel blijvende retort verdigt tot eene vloeistof. Wordt thans de eerste weder verkoeld, dan neemt het daarin overgebleven water de ammonia weder op, in veel korteren tijd dan deze te voren daaruit was ontwikkeld; de vloeistof uit den tweeden verdampt dus zeer snel en verbruikt daartoe evenveel warmte als zij te voren bij het vloeibaar worden had ontwikkeld, maar ontneemt die nu zoo snel aan het omringende water, dat een deel daarvan bevriest. Bij het gebruik van de ijzeren kruiken, waarin kwikzilver verzonden wordt, als retorten, verkreeg {{sc|carré}} op eenmaal twee en een half kilogram ijs. (''Cosmos'', XVII, p. 686). {{r|[[Auteur:Wilhelmus Martinus Logeman|{{sc|Ln.}}]]{{gap|4em}}}}
{{dhr}}
'''Een nieuwe regenmeter.'''—In de zitting van de ''Académie des sciences'' te Parijs op 10 December 1860, heeft {{sc|dumas}} de beschrijving gegeven van eenen regenmeter, volgens eene nieuwe inrigting van den heer {{sc|hervé mangon}}. Deze vergenoegt zich niet met het bepalen der hoeveelheid water, die ineen tijdsverloop van b.v. 24 uren op eenige plaats valt, gelijk dit met behulp der gewone regenmeters geschiedt; hij registreert het oogenblik van beginnen en eindigen van elke bui, hij telt en weegt de regendroppels en bepaalt de rigting van hunnen val. Het voornaamste hulpmiddel hierbij is papier, doortrokken met eene oplossing van ijzervitriool, daarna gedroogd en ingewreven met een mengsel van zeer lijn galnotenpoeder en sandrak. Elke druppel water, die op eene zoo toebereide papieroppervlakte valt, brengt op die plaats eene vorming van inkt en daardoor eene scherp begrensde zwarte vlek voort. Eene schijf van dit papier, die door een uurwerk in 24 uren eens om eene vertikale as wordt rondbewogen, is geplaatst onder eene horizontale metaalplaat, die eene opening heeft, waardoor de regendroppels, als de geheele toestel buiten gezet wordt, het papier kunnen bereiken. Na haren geheelen omgang kan men dus op deze schijf aflezen, op welke oogenblikken het in het daartoe gebezigde etmaal geregend heeft of niet, of en wanneer de regen hevig was, hoe groot de droppels waren enz. Om dit laatste, vooral bij hevige buijen,<noinclude></noinclude>
s4pua2wnr5z5ge7s453jf7lvnej45ln